In Memoriam VII

Ik had hem al zien staan. Het was zaterdag 20 april 2013 en ik stapte uit de tram, stak de weg over en stond voor de woning op de Oostkousdijk. We hadden elkaar zo’n 25 jaar niet gezien. Mijn zwaaiende hand werd beantwoord met een misprijzend hoofdschudden en het geïrriteerd wijzen naar een denkbeeldig horloge om zijn arm. Vervolgens een wegwerpgebaar: ga maar weer weg. Terwijl hij vervolgens dan toch maar zijn sleutelbos naar beneden wierp, klonk een een stortvloed aan verwensingen. Een minuut later stond ik in zijn kamer. Grijnzend keken we elkaar aan.

Langer geleden, in september 1981, was die blik er ook, tijdens de catechisatie van de Chr. Geref. Bethelkerk in Veenendaal, waar hij en ik dankzij onze wederzijdse ouders toe veroordeeld waren. In de theepauze keek hij me aan en zei: “het is wat”. Het was het startsein van onze vriendschap.

Het was inderdaad wat: je kan gerust zeggen dat we boezemvrienden werden. Soulmates, allebei bekneld in de mores van het kerkelijke leven, allebei geen typische “echte kerels”, maar allebei twee gevoelige jongens met iets dat op pijn leek en een grote dosis humor. En van dat laatste had Allard heel veel.

Zonder overdrijving kan ik zeggen dat met onze vriendschap er een wereld voor me open ging. Hier was een jongen die niet alleen bijzonder sensitief en intelligent was, maar ook beschikte over een perfect talent tot ontregelen. En van dat laatste was ik erg onder de indruk. Terwijl andere jongens met hun gespierde torso’s (vermeend of echt) en hun sporttalent indruk probeerden te maken op hun klasgenoten, en dan met name het vrouwelijke gedeelte daarvan, trok Allard zijn zelfgemaakte pak aan (wit met rode ruitjes), fabriceerde een blindenstok met een fietsbel erop, zette een donkere zonnebril op en baande zich vervolgens luid bellend een weg door de scholierenmassa. Dit was ook een prachtige manier om je laat- adolescentenleed een plek te geven, en al die patsers hadden het nakijken.

In de daaropvolgende jaren brachten we aardig wat tijd samen door, en maar praten en praten, en heel veel lachen. In zijn lichte kamer, met die kleine babypopjes rond de spiegel boven de wasbak en de Dada-plaatjes op de muur. Op vakantie in Engeland, slappe liedjes op de gitaar spelen en namen voor de door ons nooit op te richten band verzinnend. Dankzij Allard begon ik te ontdekken dat er een leven buiten de lijntjes was. En dat je de serieuze zaken waar alle 17- en 18-jarigen zo mee bezig waren helemaal niet zo serieus moest nemen. Het gaf Allard de grootste voldoening om te zien dat dat mede-scholieren blijkbaar ook geïrriteerd konden raken vanwege zijn acties die de middelmaat aardig op de schop namen. Ook zal ik niet snel vergeten hoe we als De Boefjes meededen aan de talentenjacht: Allard gezeten in het midden op het podium, op een hoge ladder met zijn hoofd tussen de spotlights, en ik daarnaast drie meter lager op een krukje, allebei lullige kinderliedjes zingend en onbegrijpelijke dialogen voerend. Met als sluitstuk de door hem bedachte complete chaos. We kregen niet de eerste prijs maar we vonden wel dat we gewonnen hadden.

In het najaar van 1982 deden Allard Budding en André Wierenga mee aan de talentenjacht op de middelbare school in Veenendaal. [klik voor vergroting]
In die jaren gebeurde er op de middelbare school en in Veenendaal altijd wel iets dat een lichte schok veroorzaakte en het epicentrum van dat alles was Allard. Voor veel van ons pre-volwassenen was poëzie, kunst en in mijn geval muziek vaak een middel om een houding aan te nemen tegenover de buitenwereld; bij Allard zat het in zijn vezels: hij leefde zijn ideeën. Toen ik als (onbewust) eerbetoon tijdens de Franse les een spreekbeurt over hem hield, kwam het onderwerp zelf de klas binnenlopen met een getekend zelfportret op twee stokjes voor zijn gezicht, met daaronder de tekst “je suis à l’art”. En dat klopte wel.

We zijn elkaar eind jaren ’80 uit het oog verloren. Allard was van de Verlaat Ateliers naar Ateliers ’63 gegaan en ik ging studeren. Geruisloos groeiden we uit elkaar. Ik ben in 1992 nog wel voor 25 gulden vriend van Allard geworden. De 100 gulden voor zijn vriendschap voor het leven ging op dat moment boven mijn budget.

In april 2013 bleek dat bedrag niet meer nodig te zijn. Vanaf dat moment zagen we elkaar weer met regelmaat en pakten we draad even gemakkelijk weer op. Praten, praten, over alles, ook over zijn depressies, waar we dan we harde grappen over konden maken. En heel veel lachen. Struinend door de stad, en wat me steeds weer opviel: de intense aandacht waarmee hij luisterde en keek.

We hebben elkaar in de afgelopen vierenhalf jaar herontdekt, en de snelheid en vanzelfsprekendheid waarmee dat gebeurde was bijzonder.

Ik vind het een groot voorrecht dat ik Allard echt heb gekend. Ik koester onze gesprekken, het enorme plezier in het in leven dat ik samen met hem mocht beleven, en de herinneringen aan een lieve, oprechte en bijzondere makker.

Dag, mien jong. Het is wat.

A.W.