In Memoriam VIII

Ik zal een jaar of 15 geweest zijn toen we verhuisden van Amsterdam Noord naar een dorp met de bijbel op de Veluwe. Als gymnasiast kwam ik halverwege het schooljaar terecht in een klasje van 10 jongetjes met stalen brilletjes en hele dikke, bruin lederen schooltassen waar je je eerste hernia aan kon overhouden. Ik ging zitten op de achterste rij naast een schriele jongen. Type spichtig. Allard Budding.

We vonden elkaar snel in een gezamenlijk gevoel van verweesdheid en verwondering over de wereld waarin we terecht waren gekomen. Hij tekende, ik schreef gedichten (dat hoort zo op die leeftijd van Sturm und Drang). Een paar jaar later schreven we ons in op de kunstacademie. We kraakten een deel van een oude fabriek en begonnen daar samen met een paar anderen een ateliergroep. Daar bleek het enorme talent van Allard (a l’art, zoals-ie zich toen noemde). Ik herinner me nog goed z’n glazen koffertjes met poppenhoofdjes, -armpjes, surrealistisch, beetje dada.

Na een jaar stopte hij met de academie, dat schoolse systeem was niks voor hem. Langzaamaan verloren we elkaar uit het oog. Maar soms dook hij ineens op. In de media. Zoals die keer dat hij de de Koninklijke Prijs voor de Schilderkunst won en hij Hare Majesteit behaagde met een toepasselijk T-shirt. Op de vraag wat hij met het prijzengeld ging doen antwoordde hij doodleuk “Een Opel Kadett kopen”.

Allard werd 54 jaar. En als je dat zo op deze zaterdagmorgen leest in een bericht van Wim van Sinderen dan schrik je toch wel even. Damn.

Rob Severein