Opening speeches

Onthulling van het gedichtje KROM
Cultuurfabriek Veenendaal
26 oktober 2019

gedicht Daphne Kalff

Allard Budding

Zoeker, schilder en schrijver
Ontmoeter van koninginnen
De jongen, de man die grenzen slechtte
En nieuwe wegen vond
17 is hij, de Dadaman,
Als hij de kunst ontdekt, de poëzie
Probeert, experimenteert
Trijntje Fop en Kees Stip zijn voorbeelden
Hij zoekt, noteert en vindt zijn eigen stijl
Schrijft gedichten en
Kan zichzelf niet verbeteren
Stopt er dan weer mee

Hij klom naar grote hoogten
Geen fabrieksschoorsteen, fabrieksgebouw
Was voor hem heilig

Daarom nu voor Allard
Een blijvende herinnering
Een passend eerbetoon:
Een van zijn eerste gedichten
Aan de schoorsteen
Die hij ooit beklom

Daphne Kalff

 

Speech Henk van den Heuvel

Allard Budding en ik leerden elkaar 40 jaar kennen in de alphaklas van 4VWO op het Christelijk Lyceum Veenendaal. Een jaar later raakten we met elkaar bevriend omdat we allebei naar de kunstacademie wilden. We voelden ons allebei niet zo thuis op het VWO dat toch wetenschappelijk en economisch was. In 1980 werden we beiden leerlingen van Nel Benschop.

Toch was het niet Nel Benschop, destijds de meest gelezen dichteres van Nederland, die ons stimuleerde om zelf ook gedichten te gaan schrijven. Het was de dichtbundel Fluiten naar de overkant van Toon Hermans, die ons allebei in de richting van het plezierdichten leidde. Al snel kwam Kees Stip (of Trijntje Fop) daar ook bij. We schreven graag korte gedichtjes met een kwinkslag of een woordspeling. 

Doordat we ons allebei op school niet zo thuis voelden en wisten dat we ons leven aan de kunst wilden gaan wijden, groeide er een sterke band. Maar we waren artistiek nog niet samen uit de kast gekomen. Omdat we allebei in 1963 geboren zijn, noemden we onszelf aanvankelijk BH 63. Maar al snel veranderden we dit in kunstgroep Anders, niet een bijster originele naam, maar het drukte wel precies uit hoe we ons voelden op het CLV en in Veenendaal: Anders. Natuurlijk waren we ook heel verschillend. Allard drukte dit mooi uit in het gedicht Anders, dat in het voorjaar van 1981 verscheen in het kunsttijdschriftje Anders:

Anders

De één had iets anders
De ander iets eenders
Ze hadden het eender
ze hadden ‘het anders
de één zei de ander
dat hij, de één
dat andere van de ander
wat de andere heet eendere noemde
anders noemde
de ander antwoordde de één hierop
dat wat de één anders noemde
en hij, de ander, eender noemde
het eendere anders was.

We begonnen ook verhalen te schrijven. Allard schreef precies 38 jaar geleden het verhaal Over Basje (die in de fles woonde). In het boek Dadaman waarin ik schrijf over mijn vriendschap met Allard Budding in de eerste helft van de jaren tachtig, staat een fragment uit dit verhaal uit 1981. Het gaat over een eenzame dichter die op het strand een aangespoelde fles vindt. Hij neemt deze mee naar huis. Thuis meent de dichter een stem te horen uit deze fles en er blijkt dan een onzichtbaar wezentje in te wonen dat zich Basje noemt.

Nu gebeurde er afgelopen week iets opmerkelijks. Ik was in mijn ouderlijk huis bezig de zolder op te ruimen. Toen ik een gordijn wegschoof, waar de meeste spullen al decennia lang al geen daglicht meer hadden gezien, stond ineens de fles van Basje weer voor mijn neus. In 1981 stond deze fles op mijn zolderkamer waar Allard en ik elkaar in die tijd vaak ontmoetten en die Allard inspireerde tot het verhaal van Basje. Ik had even het gevoel dat Allard mij grijnzend aankeek.

Een kort fragment uit Basje, dat ook in het boek Dadaman is opgenomen :

“De meeste eenzamen houden van dieren maar hij niet. Hij heeft een hekel aan honden, aan katten en eigenlijk aan alle huisdieren, want die kunnen zo zielig kijken, te weten dat hij nogal gevoelig is. Zijn enige uitingsvorm is daarom gedichten schrijven, dat doet hij dan ook erg graag. Zijn vroegere productiviteit haalt hij tegenwoordig niet meer, maar hij probeert de kwaliteit van zijn poëtische verzen wat op te schroeven. De dichter heeft al vele stijlen beproefd, van Toon Hermans naar Cees Buddingh’, en weer terug. Zichzelf verbeteren valt hem zwaar, wat voornamelijk als oorzaak heeft, dat een van zijn eerste gedichten, naar zijn mening, een van zijn beste gedichten is geworden, die hij ooit schreef, namelijk:

Krom

Krom is niet schuin
krom is niet recht
Krom is een gevecht
Tussen schuin en recht”

Graag wil ik de mensen van de stichting Gedichten aan muren bedanken, in het bijzonder Daphne Kalff en Peter Baten die hier vanmiddag aanwezig zijn en Diane van Galen van Kunstplatform Veenendaal. Zij hebben de wens om iets blijvends van Allard in het centrum van Veenendaal op te richten mogelijk gemaakt. 

Landelijk en plaatselijk zal Allard als dichter wel in de schaduw van zijn stadsgenoot Kees Stip blijven staan. Misschien heeft zijn kleine gedichtje daarom een heel bescheiden plaats gekregen onderaan de schoorsteen, in de schaduw. Maar hoe het ook zij, een ding zal Kees Stip nooit  kunnen zeggen, wat Allard wél kan zeggen: “ik was een leerling van Nel Benschop.”

Henk Johannes van den Heuvel

Opening tentoonstelling
Allard Budding & Verlaat Ateliers
Cultuurfabriek Veenendaal
7 december 2018

speech Hans Broek 
vriend Allard, Oud Veenendaler, Verlaat Ateliers, beeldend kunstenaar

Hans BroekWe zijn, zonder Allard, samen in Veenendaal, vlakbij het gebouw van Verlaat Ateliers, waar het allemaal begon. Allard heeft het uiteindelijk gedaan. Een daad waarvan hij zei dat hij er de moed niet voor had. Ik heb respect voor zijn beslissing, hoewel ik het elke dag jammer vind dat ik hem niet meer kan spreken. Laten we Allard eren voor de persoon die hij was, een goede vriend, een goede kunstenaar, genereus, humoristisch, intelligent en een man van daadkracht, een daadkracht die hem uiteindelijk parten heeft gespeeld.

Allard introduceerde me in de moderne kunst. Een wereld waarin een kunstenaar vrij is en alles kan doen wat hij wil. Dat was een genereus geschenk. Kunst is een wereld waarin je dingen kan doen die mensen aan het denken zet, en waarin de kunstenaar zelf aan het denken wordt gezet. Je kunt dingen ontdekken waarin je jezelf kunt herkennen, alsof je een spiegel voorgehouden wordt. Maar waarin je soms ook perplex staat, omdat je gewoon niet begrijpt wat je ziet en daardoor soms iets nieuws ontdekt. Die wereld van moderne kunst, dat was de grote gift van Allard aan mij, waarvoor ik hem eeuwig dankbaar ben.

Het was eind jaren ’70 dat ik Allard voor de eerste keer ontmoette tijdens het inschrijven voor de gitaarles aan de muziekschool tegenover cafe Vonk. Ik zag Allard naast zijn moeder staan, een magere jongen die duidelijk geen doorsnee persoon was. Hij kwam over als een serieuze en intelligente persoon, die ook makkelijk mensen aan het lachen kon maken. Een bijzondere eigenschap. We kwamen bij elkaar in hetzelfde klasje van mevrouw Waskowsky, die wij allebei wel leuk vonden. Er werd gelachen maar er werd ook hard gestudeerd op de muziek.

Na de muzieklessen ging ik soms met hem mee naar huis, waar hij zijn kunst liet zien. Het was kunst die ik niet begreep, wat ook niet de bedoeling was. Sommige kunst heeft geen uitleg nodig en breekt met traditionele regels. Allard had een passie voor absurde beelden, schijnbaar zonder betekenis. In zijn soms shockerende werk, waarin uit elkaar gesloopte barbiepoppen een plek kregen in een glazen kistje, wat ook draagbaar was stond hij duidelijk in de traditie van Duchamp, een van de allerbelangrijkste en invloedrijkste kunstenaars van de 20e eeuw die in NL helaas nooit op veel waardering heeft kunnen rekenen. Allard had misschien in een land als Engeland veel meer op zijn plaats geweest met kunstenaars als Damien Hirst en de Chapman Brothers.

Allard was ook een heel gevoelige persoon, ook al liet hij dat bijna nooit merken. Een paar weken geleden vertelde een vriendin mij dat Allard zich gekwetst had gevoeld dat ik niet kon begrijpen dat hij soms zo somber was en dacht aan zelfmoord. Dat ging over 30 jaar geleden. Jammer dat Allard en ik dat niet hebben kunnen bespreken. Hebben we geen telefoon? Email?

De menselijke eigenschap om niet te praten over pijnlijke of moeilijke zaken heeft er zeker toe bijgedragen dat Allard er nu niet meer is. Hadden wij als zijn vrienden meer openlijk kunnen praten over de oorzaken van zijn zelfmoord, zijn depressie of misschien psychose, dan had hij meer support gehad van zijn vrienden en professionals.
Maar nee, tot op de dag van vandaag wordt Allard vaak gezien als een lolbroek, waar je mee kon lachen en die depressie, nee, daar hebben we het niet over.

Weet je, voor mij was het een raadsel! Hoe kan iemand die zo populair, intelligent en succesvol is toch kampen met een zware depressie? Als broekie van 20 had ik er geen kaas van gegeten, hoewel depressie ook in mijn familie voorkomt. Wat was de oorzaak van zijn zelfmoord? Depressie? Psychose? Zijn psychologisch isolement? We hebben een belangrijke vriend verloren. Heel erg jammer dat het zo is gegaan met Allard.Verschrikkelijk, kun je ook zeggen.

Voor mensen die zelfmoord plegen is het alsof ze op een hoge verdieping staan van een brandend flatgebouw. De vlammen komen steeds dichterbij. Hij staat bij het raam, heeft de mogelijkheid om er uit te springen. De sprong is iets minder angstaanjagend dan om levend verbrand te worden. Het springen uit het raam is de enige mogelijkheid om zich te ontdoen van de vlammen.De vlammen zijn de gedachten van isolement, de depressieve, negatieve gedachten, vastzitten in het verleden. Ik begrijp dat nu, veel te laat.

Ik wil in deze cultuurfabriek een bijdrage leveren om de cultuur te veranderen, dat we opener kunnen zijn naar elkaar om meer bewustzijn te creëren voor ‘verboden’ onderwerpen als depressie en zelfmoord. Zoiets werkt preventief.Laten we Allard ook op die manier eren.

speech Henk van den Heuvel 
vriend Allard, auteur ‘Dadaman’, Oud Veenendaler, Verlaat Ateliers

Henk van den HeuvelVorige week schreef Martin Brink in De Rijnpost een stukje over het boek DADAMAN onder de kop Dadaman versus de Veenendaalse bom. Het gaat hierin over een gebeurtenis van inmiddels 35 jaar geleden toen er in het centrum van Veenendaal een nachtelijke explosie was waarbij vele ruiten aan de markt aan diggelen gingen. Dat deed letterlijk en figuurlijk een hoop stof opwaaien. Niemand wist aanvankelijk wat, laat staan wie de explosie veroorzaakt had. Totdat er bovenop het dak van het braakliggende Hotel de Korenbeurs aan de markt een groot gat ontdekt werd. Allard en ik roken de publiciteit. In DADAMAN is te lezen hoe we zelf de aandacht naar ons toetrokken, hoewel we niets met de explosie te maken hadden. We vertelden een reporter van de radio dat we een visioen gehad hadden waarbij we de profeet van de dadaïsten met een enorme knal bovenop het dak van de Korenbeurs hadden zien nederdalen. Deze framing, zoals we dat tegenwoordig noemen, paste Veenendaal als een maatkostuum. En de pers haakte er tot ons grote genoegen op in.

Toen de volgende dag in De Vallei en De Rijnpost ‘onze profeet’ in de krant noemde, waren we dik tevreden. We wilden met deze publiciteit aandacht vragen voor de positie van jonge kunststudenten in Veenendaal. Voor onszelf dus. Want we waren op zoek naar atelierruimte. Toen bleek dat de eigenaar van De Korenbeurs niet bereid was om met ons te spreken (we werden door hem ‘twee punkachtige figuren’ genoemd) gingen we naar andere ruimte kijken. Nu stond er nog een groot pand in het centrum van Veenendaal leeg: de Hollandia wol- en sokkenfabriek van de gebroeders Van Leeuwen. In de Veense volksmond: de mussenfabriek.

Hierover staat iets in het boek DADAMAN dat ik nu zal voorlezen :

“We hadden publiciteit gehad maar nog steeds geen atelier in Veenendaal. Dat veranderde toen Allard in Hotel Vonk een ontmoeting had met Eddy Out. Zijn ex-klasgenoot Hans Huitinck studeerde bouwkunde aan de kunstacademie in Arnhem en sloot zich aan. Er werd een plan opgesteld: Midden in het centrum van Veenendaal stond de voormalige Hollandiafabriek al jaren grotendeels leeg. Aan de voorzijde zat het jongerencentrum Akropolis. Het achterste deel van de fabriek werd als showroom gebruikt door meubelzaak Van Ekeris. Er was ook nog een deel waar iedere zaterdag een vlooienmarkt gehouden werd. Maar het hele middenstuk, waaronder twee enorme fabriekshallen en de directiekamers op de eerste verdieping aan de voorzijde stonden leeg.

Allard en ik hadden al eens geprobeerd om ons toegang te verschaffen in het leegstaande deel van de fabriek. Daarbij waren we per ongeluk terecht gekomen bovenop het dak van de meubelshowroom. Het gevolg was dat we werden opgemerkt door een patrouille en dat er onder ons al gauw twee politieauto’s verschenen. We zijn toen via de daken naar de leegstaande voorzijde van het gebouw gevlucht. Zagen ze ons nu al aan voor twee inbrekers?! Nergens konden we via het dak het gebouw inkomen. Alles was potdicht afgesloten. Tenslotte waagden we een afdaling aan de zijkant van de fabriek. Geen van beiden hadden we hoogtevrees maar een lolletje was het niet.

Het was een verroeste ijzeren ladder die we vanaf de vierde verdieping af moesten. Vier meter boven de grond hield de ladder op. We moesten drie verdiepingen omlaag klauteren, vervolgens aan de laatste sport gaan hangen en onszelf dan ruim twee meter laten vallen. Het ging goed. Maar we zaten in een doodlopende weg (het hek aan de voorkant zat dicht) en aan de achterkant stonden nog altijd twee politieauto’s. We besloten in jongerencentrum Akropolis een biertje te gaan drinken. Het was immers vrijdagavond en dan was er altijd een soort van disco. Toen we goed en wel achter de bar zaten, kwamen er twee agenten achter ons staan. We keken om. ‘Het gaat om jullie twee!’ We moesten meekomen en werden de politieauto ingeleid. Het politiebureau was vlakbij. Daar werden we eerst gevraagd onze zakken te legen. We legden de inhoud van onze broekzak op tafel. Allard gebruikte in die tijd kleurige kinderzakdoekjes met konijntjes erop enzo. De agenten werden even van hun à propos gebracht. Allard was goed in ontregelen. Ook al deed hij dat niet altijd bewust. Toen keek een van de agenten mij even onderzoekend aan. Je kon zijn gedachten lezen. Ook dit verhoor was voor de politie in Veenendaal niet succesvol. We bleken niet strafbaar.“

Nu we hier allemaal aanwezig zijn, de wethouder, de mensen van de Cultuurfabriek en de familie, vrienden en bekenden van Allard, lijkt het me een goed moment om een kort pleidooi te houden. We staan hier aan het Kees Stipplein. Het restaurant hier heet ‘Met Stip’ . Overal in het centrum van Veenendaal en ook hierbinnen, kom je op plexiglasplaten korte gedichten van Kees Stip tegen. Allard liet zich rond 1981-1982 veel gedichten schreef graag door hem of Trijntje Fop (want ook dat is Kees Stip) inspireren. Zo schreef hij het gedichtje krom:

krom is niet schuin
krom is niet recht
krom is een gevecht
tussen schuin en recht

Dit lijkt in eerste instantie een onnozel gedichtje. Maar schijn bedriegt. Misschien heeft Allard nog meer de ziel van zijn geboorteplaats weten bloot te leggen als Kees Stip ooit gedaan heeft. Met een beetje fantasie, en natuurlijk hebben we dat, zou je hier de strijd tussen rekkelijken en preciezen kunnen vermoeden. We kunnen er zelfs de gereformeerde dominee uit Allards jeugd in horen:

krom is een geveeeecht…. Tussen schuin…. en recht!

Dit kleine gedichtje moet echt een plekje krijgen in het centrum van Veenendaal. Bijvoorbeeld op de schoorsteen van de fabriek. Allard, die zich altijd moedig toonde, klom ooit eens helemaal tot bovenaan in de pijp. De schoorsteen staat hiernaast nog steeds, al kunnen we deze op dit uur niet zien. Het is nu een gedenknaald die ons herinnert aan het oude industriële Veenendaal, het is cultureel erfgoed. Wat zou het goed zijn om dit culturele erfgoed te combineren met het kolderrijmpje, dit extra light verse van Allard dat toch ook de Veense identiteit onthult. Daaronder zijn naam en de tekst:

Hier klom Allard Budding ooit omhoog.